Positief Opvoeden bij Pleegzorg

Positief Opvoeden binnen Pleegzorg is een effectstudie naar vormen van begeleiding binnen pleegzorg. Het betreft een samenwerking tussen de Yulius Academie en het Centrum voor Gezinsstudies van de Universiteit van Leiden.

 

Momenteel doen de pleegzorgorganisaties Horizon, Youké, Elker, Yorneo, Kompaan en de Bocht, Leger des Heils, Parlan, Jeugdhulp Friesland en Oosterpoort mee aan het onderzoek en zijn er al bijna 50 gezinnen geïncludeerd.

 

(Pleeg)ouder? klik hier voor meer informatie over wat dit onderzoek voor u en uw pleegkind inhoudt: www.consensep.nl/pleegzorgonderzoek

Achtergrondinformatie

Een recente meta-analyse waarin 17 adoptiestudies en 11 pleeggezinstudies waren opgenomen, heeft aangetoond dat pleegkinderen en adoptiekinderen significant vaker onveilig gedesorganiseerd gehecht zijn dan kinderen in biologische gezinnen (Van den Dries, Juffer, Van IJzendoorn, & Bakermans-Kranenburg, 2009). Gedesorganiseerde gehechtheid kwam voor bij 31% van de adoptiekinderen en 36% van de pleegkinderen, ruim twee maal zo vaak als bij kinderen uit biologische gezinnen (15%). Onveilige en vooral gedesorganiseerde gehechtheid vormt een risico voor gedragsproblemen en latere vormen van psychopathologie (Sroufe et al., 2005; Van IJzendoorn et al., 1999).

 

Er bestaan over pleegkinderen veel zorgen over de vele gedragsproblemen die vervolgens weer aanleiding kunnen zijn tot afgebroken plaatsingen en overplaatsingen (Oosterman, Schuengel, Slot, Bullens, & Doreleijers, 2006). Onderzoek heeft ook laten zien dat iedere doorplaatsing een risico vormt voor de ontwikkeling van een kind. Het aantal keren dat een kind wisselt van pleeggezin blijkt een voorspeller te zijn voor toekomstige psychische problemen en gedrags- en emotionele problemen (Newton, Litrownik, & Landsverk, 2000).

 

Uit een meta-analyse van interventiestudies valt op te maken dat onveilig gehechte kinderen toch nog een veilige gehechtheidsrelatie zouden kunnen opbouwen als hun nieuwe pleegouders zorgen voor positieve gehechtheidservaringen (Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn, & Juffer, 2003). Het is daarom belangrijk dat pleegouders ondersteuning krijgen aangereikt zodat zij een opvoedingsomgeving kunnen creëren waarin de kinderen zich veilig gaan voelen en de kans op de ontwikkeling van gedragsproblemen wordt verminderd.

 

Doel van het onderzoek

Om pleegouders te ondersteunen en te leren omgaan met het soms lastige gedrag van pleegkinderen, zijn er vormen van begeleiding ontwikkeld voor pleeggezinnen. In het onderzoek Positief Opvoeden bij Pleegzorg onderzoeken we deze vormen van begeleiding. Het doel van dit onderzoek is niet alleen om vormen van begeleiding binnen pleegzorg te onderzoeken, maar ook om deze te verbeteren.

 

Doelgroep

De doelgroep van het onderzoek zijn pleegouders met pleegkinderen in de leeftijd van 1 tot 6 jaar. De geschatte verblijfsduur in het pleeggezin is minimaal zes maanden. Zowel netwerk- als bestandspleegzorg komt in aanmerking voor deelname aan het onderzoek.

 

Hoe wordt het onderzoek uitgevoerd?

Bij deelname aan het onderzoek wordt de pleegouder en -kind uitgenodigd voor de eerste meting. Tijdens de meting worden er video-opnames gemaakt van het pleegkind en de pleegouder tijdens verschillende opdrachten, testjes en spelletjes. Daarnaast wordt aan de pleegouder en pleegkind gevraagd om wat speeksel in een buisje te doen voor het meten van bepaalde stoffen die samenhangen met stress. Ook vragen we de pleegouder(s) thuis enkele digitale vragenlijsten in te vullen.

 

Na de eerste afspraak start de begeleiding. De begeleiding zal bestaan uit huisbezoeken (max. 6 bezoeken, dit wordt door het toeval bepaald) en gesprekken. De begeleiding duurt ongeveer 3 maanden. Kort na afloop van de begeleiding en opnieuw na 2 maanden worden pleegouder en pleegkind weer uitgenodigd voor een afspraak. Deze vervolgafspraken zullen vergelijkbaar zijn aan de eerste afspraak.

 

 

Literatuur:
Bakermans–Kranenburg, M.J., Van IJzendoorn, M.H. and Juffer, F. (2003). Less Is More: Meta-Analyses of Sensitivity and Attachment Interventions in Early Childhood. Psychological Bulletin, 129, 2, 195–215.
Newton, R. R., Litrownik, A. J., & Landsverk, J. A. (2000). Children and youth in foster care: Disentangling the relationschip between problem behaviors and number of placements. Child Abuse & Neglect, 24, (10), 1363-1374.
Oosterman, M., Schuengel, C., Slot, N. W., Bullens, R. A. R., & Doreleijers, T. A. H. (2007). Disruptions in foster care: A review and meta-analysis. Children and Youth Services Review, 29, 53-76.
Sroufe, L.A., Egeland, B., Carlson, E., & Collins, W.A. (2005) Placing early attachment experiences in developmental context: the Minnesota longitudinal study. In: K.E., Grossmann, K. Grossmann, E. Waters, (eds.) Attachment from infancy to adulthood. New York: Guilford Press, p. 48-70.
Van den Dries, L., Juffer, F., Van IJzendoorn, M.H., & Bakermans-Kranenburg, M.J. (2009). Fostering Security? A meta-analysis of attachment in adopted children. Children and Youth Services Review, 31, 410-421.
Van IJzendoorn, M. H., Schuengel, C., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (1999). Disorganized attachment in early childhood: Meta-analysis of precursors, concomitants, and sequelae. Development and Psychopathology, 11, 225-249.